Interview Frank van den Ende: 'Indicatoren voor een schonere Noordzee'

Gepubliceerd 16 december 2014

De invoering van de Europese kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) is in volle gang. De KRM richt zich op het beschermen en behouden van het marien ecosysteem en een duurzaam gebruik van alle zeeën in Europa in 2020. Om te kunnen volgen of en wanneer we dat bereiken, heeft Nederland een KRM-monitoringsplan. Ook werken we verder aan de 32 indicatoren voor biodiversiteit en gebruikseffecten. Nederland ontwikkelt en test nu binnen OSPAR (Convention for the Protection of the Marine Environment of the North-East Atlantic)-verband een aantal gezamenlijke indicatoren voor het beoordelen van biodiversiteit op de Noordzee. In december verwachten we de eerste testresultaten.

Frank-van-den-Enden

Frank van den Ende, adviseur waterkwaliteit bij Rijkswaterstaat en trekker van de indicatorontwikkeling: ‘In 2012 heeft Nederland tussendoelen voor 2020 opgesteld die ons op weg moeten houden naar ons einddoel. Een gezonde en productieve Noordzee die voldoet aan de goede milieutoestand van de KRM. Bij elk van die doelen hebben we indicatoren opgesteld. In totaal zijn het er 32 die gaan over biodiversiteit, waterverontreiniging en effecten van het zeegebruik.’

OSPAR (Convention for the Protection of the Marine Environment of the North-East Atlantic)-verband

‘In reactie op de rapportages van 2012 heeft de Europese Commissie geoordeeld dat landen die de Noordzee delen hun indicatoren beter op elkaar moeten afstemmen. De Noordzeelanden hebben toegezegd zo veel mogelijk indicatoren samen te ontwikkelen en deze als basis te gebruiken voor de volgende rapportage aan Brussel in 2018. Het is dus belangrijk dat we ruim voor die tijd weten welke indicatoren in de praktijk ook goed werken. Dat doen we in OSPAR-verband. OSPAR is het regionale zeeverdrag voor de Noordoostelijke Atlantische Oceaan (inclusief de Noordzee). De verdragspartijen in OSPAR beschermen door internationale samenwerking het mariene milieu. Op dit moment testen we enkele gezamenlijk ontwikkelde indicatoren met monitoringsgegevens van verschillende landen. In juni stelt de OSPAR-commissie vast welke van deze gezamenlijke indicatoren ver genoeg zijn om in 2016 in de praktijk uit te voeren. ’

Zeezoogdieren

Nederland heeft gezamenlijke indicatoren getest voor walvisachtigen, voor het voedselweb in relatie met de visserij en voor biodiversiteit van vissen. Van den Ende: ‘Met die laatste twee kunnen wij redelijk uit de voeten. Dat geldt nog niet voor de indicator voor walvisachtigen. Het is namelijk heel moeilijk om alle onderzoeken te vergelijken die er op dat vlak in ons land en de omliggende landen zijn. Op dit moment kan dat alleen voor een gezamenlijk monitoringsprogramma voor de kleine walvisachtigen (bruinvissen en dolfijnen). Maar die onderzoeken vinden maar één keer in de tien jaar plaats en dat is te weinig om goed met elkaar te vergelijken. Er is nu afgesproken dat we de frequentie naar één keer in de zes jaar verhogen. Dan sluiten ze beter aan op het tijdritme van de KRM. In 2016 is het volgende onderzoek, zodat we de resultaten daarvan nog kunnen meenemen in onze rapportage aan Brussel. Ons advies is ze nog vaker te houden, het liefste één keer in de drie jaar. Zo kunnen we de betrouwbaarheid van trends en aantal schattingen verbeteren. Het is de vraag of dat haalbaar is, want dat vereist natuurlijk wel een forse investering. Vooral voor landen met een groot zeegebied.’