Op weg naar een schonere Noordzee
Op 11 juli buigt de ministerraad zich over het monitoringsprogramma voor de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM). De KRM richt zich op bescherming en behoud van het marien ecosysteem en een duurzaam gebruik van alle zeeën in Europa in 2020. ‘Het monitoringsprogramma beschrijft wat en hoe we in ons deel van de Noordzee meten. Hierdoor weten we of we onze KRM-doelen halen en wat het effect is van onze maatregelen’, vertelt projectleider Robin Hamerlinck (Rijkswaterstaat).
‘Voor je gaat meten, wil je eerst weten hoe de Noordzee nu ervoor staat en of je met je voorgenomen maatregelen het gewenste effect bereikt. Uit eerder onderzoek blijkt dat de bodem het meest verstoord is in ons deel van de Noordzee. Het kabinet heeft daarom in 2013 besloten in een aantal gebieden visserijmaatregelen te treffen. Om goed te kunnen meten of de bodem daardoor inderdaad verbetert, moet je eerst weten aan welke beestjes en organismen je dat het beste kunt aflezen. Maar ook hoe je het beste kunt bepalen of die vervolgens in aantal toenemen. Dat weten we nu en daarbij hebben we meetinstrumenten gezocht. Bodemonderzoek gebeurt nu nog voor het bepalen van de bodemgesteldheid van het Nederlands deel van de Noordzee als geheel. Zo nemen we al ruim 25 jaar op 100 plekken hapjes uit de zeebodem met speciale vierkante doosjes van ongeveer 50 bij 50 centimeter. Daar komen meer punten bij, omdat we nu ook uitspraken moeten doen over de ontwikkelingen in de aangewezen natuurgebieden en subgebieden daarvan. Daarnaast komt er een innovatieve Nederlandse onderzoeksmethode bij: een computergestuurd karretje met een netje dat in een strip van 100 meter grondmonsters neemt. Zo kunnen we sneller en efficiënter meer bruikbare meetdata binnenhalen.’
Zeevogels tellen
Het monitoringsprogramma omvat ook de monitoring voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de EU, die eveneens aan het KRM-doel bijdragen. ‘We meten al jaren zeevogels, waaronder bijvoorbeeld de jonge kuikens die vanuit de Engelse kust naar het Friese Front drijven. Uit onderzoek bleek dat we meer metingen nodig hebben. Maar ook dat je het aantal zeevogels beter kunt meten als je meer metingen in een bepaald seizoen doet. Dat is niet duurder, maar levert betrouwbaardere gegevens op. Daarnaast kunnen we met dit monitoringsprogramma ook beter bepalen wat de invloed van de nieuwe windmolenparken op de Noordzee is op de vogelstand. En door bijvoorbeeld onze gegevens van het aantal kuikens op het Friese Front te vergelijken met de broedgegevens uit Engeland, krijgen we een nog completer beeld van hoe het met deze vogels gaat.’
Regierol
De ministeries IenM en EZ zijn samen verantwoordelijk voor de uitvoering van het monitoringsprogramma en zorgen ook voor budget. ‘Er is tussentijds veel afstemming nodig omdat we ook van andere departementen onderzoeksgegevens gebruiken, zoals de hydrografische gegevens van Defensie. Vanaf september heeft IHM (Informatiehuis Marien) de regierol in het ontsluiten van alle data, het bewaken van de informatiebehoefte voor de KRM en het eventueel tussentijds bijstellen van het monitoringsprogramma. Uiteraard zorgen wij voor een goede overdracht.’